Soms, met behulp van
aanmoedigingen van de kant, wist ze haar lichaam een stukje boven het water uit
te krijgen. Ze hield haar blik dan strak op degene die haar op dat moment
steunde. Maar als ze even afgeleid was, kon het zo maar zijn dat ze weer onder
water zakte.
Ze trapte hard. Zo hard ze
kon. Verschillende slagen uitproberend. Soms deden haar armen en handen mee
onder water, maar dat was niet hoe het hoorde en zo gauw ze kon, stak ze haar
handen weer omhoog.
Dit hield ze lang vol, al
zonk ze watertrappelend vaak toch naar
beneden. Als ze nog net een hap lucht te pakken kreeg voordat ze kopje
onderging, kwam ze weer snel boven. Maar wel tegen een prijs: ze werd moe. Heel
erg moe.
Op een dag, kon ze niet
meer. Haar
benen stopten met trappelen. Ze
stopte met happen naar lucht en haar lichaam verstijfde.
Ze zonk. Eerst met angst in haar hart.
Dieper en dieper.
Tot ze voorzichtig een
beetje om zich heen durfde te kijken. Opeens merkte ze wat een stilte er om
haar heen was. Ze had nooit geweten wat een rust er heerste onder water.
In het begin hoorde ze nog een echo van wat zich boven water afspeelde.
Naarmate ze dieper kwam, verstomde dat geluid.
Ze stond zichzelf
eindelijk toe om niks meer te doen. Niks meer te moeten. Niemand meer te hoeven
antwoorden. Haar lichaam
ontspande. Ze gaf zich over aan het water. De zwaartekracht die altijd zo op
haar schouders drukte, verminderde. Ze was helemaal alleen.
Nog steeds deed ze niks.
Niks dan zichzelf overgeven. Ze zakte steeds verder omlaag, het werd donkerder.
Nu hoorde ze niets meer en zag ze niets meer. De enige op wie ze zich kon
richten was zichzelf.
Haar hoofd was uitgeput.
Haar lichaam vol pijn. Toen ze dieper naar binnen keek, moest ze huilen. Haar
hart en haar herinneringen deden zeer.
Eerst namen de verwijten
naar de wereld haar over. Daarna de verwijten naar zichzelf. Langzaam maar
zeker kreeg acceptatie een steeds grotere plaats. En daarmee verdween het
verdriet. Haar verdriet
maakte plaats voor liefde. Liefde voor zichzelf. Liefde voor de mensen om haar
heen.
Het maakte ook plaats voor
kracht. Kracht om te landen. En dat deed ze. Stevig met beide benen op de bodem.
Daar stond ze. Een glimlach vond zijn weg naar haar mond. Stiekem wilde ze hier
wel blijven. De kalmte om haar heen, het geluidloze, de rust.
Maar dat was niet wat ze
ging doen.
Ze plantte haar voeten nog
eens stevig in de grond, boog haar knieën en zette af. Sneller dan ze gezonken
was, schoot ze omhoog. Op naar de wateroppervlakte. Ze had geen steun meer
nodig, ze kon het zelf. Niet meer watertrappelen. Nooit meer watertrappelen. Ze
zou op de kant klimmen!
Het water boven haar werd
steeds lichter. Ze kon de zon door het water zien schijnen. Nog nooit had ze
zich zo goed gevoeld. Ze richtte haar blik op de zon. Ze voelde zich sterk. Ze
was er bijna. Op naar haar volgende hap lucht!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten