zondag 17 september 2017

Verstoppertje - hoofdstuk 1


Schagen, zes weken eerder

Eindelijk is het zover, het is zomervakantie. Iedereen moppert omdat de regen tegen het raam klettert en de wind haar best doet de blaadjes van de takken te trekken, maar ik geniet. De bank is mijn grootste vriend. Ik ga liever nergens heen. In ieder geval niet naar het strand. Nooit meer naar het strand.   
Met een kop hete thee, in een lekker warm vest, trek ik mijn laptop op schoot. Als eerste open ik mijn mailbox. Zeven nieuwe berichten. Ik scan van wie ze zijn. Onderaan het lijstje gekomen flitsen mijn ogen terug naar de naam van de middelste afzender. Mijn hart slaat een slag over en ik vergeet een moment om te ademen. Even denk ik dat ik het niet goed lees. Ik leun voorover en beweeg mijn hoofd dichter naar het scherm toe, alsof dat helpt om te geloven wat ik lees. De naam van de afzender is er een die ik al twintig jaar niet meer wil kennen.
Iedere cel in mijn lijf ervaart eenzelfde onaangename sensatie. Ik voel het bonken van mijn hart in mijn borstkas, kan het bijna horen. Opeens heb ik het heel heet. Terwijl ik me uit mijn vest worstel, schiet er van alles door mijn hoofd. Wat zou hij me na al die jaren willen schrijven?

Beelden flitsen door mijn hoofd. Beelden van een zomer zo lang geleden. Callantsoog. Het strand. De avondzon. We zijn met zijn drieën. We spelen stiekem in de duinen waar het niet mag. Waar nooit iemand komt, denken we. We doen verstoppertje. Volledig de tijd vergetend. Met verwaaide haren en rode wangen. Lachend achter elkaar aan rennend om duintopjes heen en worstelend door het mulle zand.
Plotseling is daar een kuil. Een smalle, diepe kuil. Vlak achter een hoge, pas opgegraven berg geel zand. Onze vriendin valt er met een hoge gil in. En toen kwam er die lawine. Haar gezicht en haar lange, rode haar verdwijnen onder het zand en wij staan als versteend toe te kijken hoe snel het gat zich vult. Onze blikken vangen elkaar met ogen vol schrik en angst. We vallen op onze knieën en beginnen te graven. Paniekerig grijpen we met onze handen in het zand op de plek waar we haar gezicht zagen verdwijnen. Er komt gegil, geschreeuw, gehuil uit mijn eigen keel en vlak naast me hoor ik oerschreeuwen. Opperste inspanning leveren we om bij ons vriendinnetje te komen die nu geen lucht meer krijgt. Maar hoe meer we graven, hoe meer zand er over haar heen glijdt. En er is niemand die op ons geschreeuw afkomt. Niemand die ons komt helpen. Wat we ook doen, het helpt niet. Onze vriendin blijft begraven onder het losse zand.
We voelen dat het zinloos is. We stoppen met graven. We zijn hulpeloos. Er is alleen nog maar stilte. We staren naar het zand, een hele tijd. Tot we elkaar aankijken. En dan, alsof dat het enige is wat we nog kunnen doen, lopen we weg. Allebei een andere kant op.
Onze verklaringen later waren die van totale ontkenning. We waren kind en we logen. We zeiden allebei dat we niet op het strand waren. Dat zij die middag niet met ons speelde. En nee, we wisten ook niet waar ze wel zou kunnen zijn.
Nooit hebben hij en ik elkaar na die dag nog echt gesproken. We leefden langs elkaar heen in hetzelfde dorp. Tot er een dag kwam dat we uit huis gingen en ook dat niet meer hoefde.

Waarom kozen we ervoor onze vriendin zo in de steek te laten? De tijd heeft ervoor gezorgd dat ik mezelf van toen niet meer begrijp. En het laatste wat ik nu nog wil is die beslissing van toen begrijpen. Ik zal ook stikken. Stikken in mijn gedachten en herinneringen. Stikken in schuldgevoel en schaamte. Ik wil niet stikken.
Deze e-mail wil ik niet openen. Mijn wijsvinger schuift naar de delete toets. Ik kijk ernaar. Mijn vinger rust nog even op de knop, beweegt een beetje heen en weer. En dan vergroot ik langzaam de druk. De e-mail verdwijnt uit het rijtje en voordat ik me kan bedenken, leeg ik ook de prullenbak.
Ik klap mijn laptop dicht en sta op. Opeens rillend van de kou trek ik mijn vest weer aan. Ik neem me voor om verder te gaan op het pad dat ik aan het bewandelen was. Iedere poging tot het aanleggen van een zijweg zal ik kordaat afkappen. Niemand, en zeker hij niet, zal het zand van ons verleden af kunnen graven. Daarvoor is het te laat. Ik sta het niet toe.
Ik zet een nieuwe kop thee. Op de bank trek ik mijn knieën hoog op en staar voor me uit. Hopelijk regent het nog veel deze zomer.  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten